<< Terug naar de orgels

De restauratie (2004-2006) van het Jacobus Verbueckenorgel (1739)

Jacobus Verbuecken, leerling van de Duitse orgelmaker Christan Penceler werkte in 1729 samen met zijn leermeester aan het orgel te Pulle: zijn initialen werden in het pijpwerk teruggevonden.

Naderhand vestigde hij zich als zelfstandig orgelmaker te Geel en begon hij een aanzienlijke activiteit te ontplooien. Voornamelijk in de Kempense regio duikt zijn naam, en na verloop van tijd ook deze van zijn beide zonen Ludovicus Franciscus en Fredericus Jacobus op in meerdere kerkrekeningen.

Zo werden o.m.orgels gebouwd te Herentals-Besloten Hof (1731), Beerse (1732), Boechout (1738), Vosselaar  (1739), Kessel (1742), Vorselaar (1749), Merksplas (1750), Arendonk (1753) Aarschot-Begijnhof (1753), Herentals Sint-Waldetrudis (1767).

Zowat het grootste werk van de Verbueckens bevindt zich in de Sint-Amandskerk te Geel.

Zonder overdrijving mogen we stellen dat het orgelbedrijf Verbuecken zijn stempel heeft gedrukt op de 18de eeuwse orgelmakerij in de Kempen zoals de Van Peteghems dit deden in het Gentse en de regio Oost-Vlaanderen.

De eenmanualige orgels -zoals dit te Vosselaar- worden gekenmerkt door hun veelzijdig klankpalet waarbij in meerdere registers een deling in bas en discant werd toegepast zodat toch op één klavier een solistische bespeling mogelijk werd.

Zowel vader als zonen Verbuecken hielden qua registersamenstelling een duidelijke traditie in ere welke door Penceler was ingezet en waarbij typische kleurstemmen zoals een Tierce superus werden ingebouwd. Een typische inbreng van Verbuecken zelf is het opstellen van bv. een Veldfluit 2v.

Uniek is in het Vosselaarse orgel is de Voix Humaine 8v: het is het enige exemplaar dat bewaard bleef.

Latere verbouwingen aan dit orgel hebben  geleid tot verval: enerzijds werd de orgelkast in 1924-1925 zwaar verminkt en aangepast zodat ze onder de boog in de torenmuur kon worden geplaatst, anderzijds werd het pijpwerk verdeeld over twee werken: een Hoofdwerk en een Reçiet.

De gehele aanleg veroorzaakte vervuiling en beschadiging aan binnenwerk en pijpwerk zodat het orgel langzaam wegkwijnde en ten slotte in een toestand van totale ontreddering alleen op het doksaal achter bleef.

Het bestendigen van een dergelijke toestand kan niet de bedoeling zijn van een gepast restauratie-beleid. De terugkeer naar een gesloten orgelkast als klankkast voor een volwaardig instrument was dan ook de allereerste optie. Dank zij de aanvulling met Verbuecken-pijpwerk uit het verloren gegane orgel te Beerse kon een maximum aan historisch materiaal opnieuw tot klinken worden gebracht.

Het behaalde resultaat overtreft mijns inziens de stoutste verwachtingen..

J. Braekmans, Orgeldeskundige

***